Het incident en de tragedie van 1989
Op 15 april 1989 vond op het Hillsboroughstadion in Sheffield een massale menigte plaats die leidde tot een catastrofe waarbij 97 mensen om het leven kwamen en 766 anderen gewond raakten. Tijdens dat moment verzamelden supporters zich vóór een enkele ingang aan Leppings Lane, wachtend om toegang te krijgen. Toen de politie een poort opende om de menigte binnen te laten, ontstond er een dodelijke dichte menigtevorming binnenin.
Het onderzoek van de Independent Office for Police Conduct (IOPC), dat sinds 2012 onder de naam Operation Resolve liep, heeft sindsdien verschillende bevindingen gedaan over de gang van zaken. Het rapport, dat 366 pagina’s omvat, belicht onder meer beschuldigingen van wangedrag tegen diverse politiefunctionarissen, waarvan er acht zijn bevestigd. Vanwege het feit dat alle betrokken agenten het politiebureau verlieten voor het onderzoek begon, zullen zij geen disciplinaire maatregelen krijgen.
Veiligheid van het stadion
Het rapport stelt dat de gebruikelijke veiligheidsnormen voor de capaciteit van de hoofdpodium die dag niet juist waren berekend. Een technische expert maakt duidelijk dat de West Terrace slechts ruimte had voor zo’n 4.518 bezoekers, mogelijk zelfs maar 3.089, terwijl de toegestane capaciteit 7.200 was. Deze hogere capaciteit was gebaseerd op gegevens uit 1979, die niet waren aangepast na aanpassingen aan het stadion waardoor er minder ruimte voor fans overbleef.
Hoewel de politie verbeteringen had aanbevolen voor de ingangen, waaronder Leppings Lane, werden deze niet doorgevoerd vanwege vermeende kosten. Op Leppings Lane waren bijvoorbeeld slechts zeven draaideuren bedoeld voor 10.100 supporters met zitplaatsen, elk met een maximale toegangsnelheid van 750 mensen per uur. Het was onduidelijk of de politie zich bewust was van de potentiële gevolgen hiervan.
Het verloop van de tragedie
Supporters rapporteerden dat de druk na ongeveer 14.55 uur plotseling toenam, nog vijf minuten voor de aanvang van de wedstrijd, kort nadat poort C was geopend. Vervolgens gebeurde het onheil.
Om 14.57 uur ging poort 3 in het omheinde gedeelte open, en een politieagent trapte in de veronderstelling dat het om een veldinvasie ging. Het incident escaleerde snel, waarna het politiecontrolecentrum om een directe inzet van ambulances vroeg. Omdat er toen slechts beperkte informatie beschikbaar was, werd het verzoek afgewezen en werd er slechts een beperkte eerste respons gestuurd.
Toen de ambulances aankwamen, wisten de politie buiten het stadion niet waarom ze waren opgeroepen of waar ze precies nodig waren. Het IOPC concludeert dat de afwezigheid van een centrale organisatie voor de hulpverlening de situatie verder bemoeilijkte, waardoor medisch personeel niet efficiënt kon worden ingezet. Er zijn geen aanwijzingen dat politieagenten rechtstreeks betrokken waren bij het fysiek uitsluiten van supporters of het gebruik van geweld.
Planning en organisatie door de politie
De politie stelde dat de planning voor die dag vergelijkbaar was met die van een eerdere wedstrijd tussen dezelfde teams het jaar daarvoor. Echter, het rapport toont aan dat er eigenlijk 14% minder politie-agenten aanwezig waren en dat er 21% minder personeel was in de gebieden waar de supporters van Liverpool zich zouden verzamelen.
Verschillende supporters meldden dat het gevoel van controle op dat moment minder was dan bij de vorige wedstrijd. Er was bovendien geen plannen voor het omgaan met menigtenvorming op de West Terrace, ondanks dat dergelijke incidenten eerder hadden plaatsgevonden. De betrokken politieafdelingen werkten bovendien niet goed samen tijdens het evenement.
De beslissing om de wedstrijd te starten
Het rapport stelt dat de politie een slecht getimede beslissing nam door de ervaren wedstrijdcommandant te vervangen door een nieuwkomer, brigadier David Duckenfield. Hij had nooit eerder een wedstrijd op dat stadion geleid. Ondanks dat het duidelijk was dat de gebieden voor Nottingham Forest- en Liverpool-supporters veel voller waren dan normaal, werden de zorgen niet gedeeld of serieus genomen.
Duckenfield besloot niet om de aftrap uit te stellen, ondanks dat hij niet de gegevens van de draaideuren en het aantal aanwezigen meenam in het besluit. Hij opende de poorten voor de supporters, terwijl dat geen vooraf afgesproken of geïnformeerde beslissing was. Het openen van poort C werd niet gecommuniceerd, wat desastreuze gevolgen had doordat supporters zich richting de al overvolle centromenster richtten zonder aanwijzingen of begeleiding.
In 2019 werd Duckenfield vrijgesproken van grof nalatigheid bij suicides, nadat hij twee processen had doorstaan.
Het vastleggen van gebeurtenissen door politieagenten
Na de gebeurtenissen werden 327 agenten gevraagd verslag uit te brengen over de dag, inclusief hun gevoelens, observaties en de stemming onder de fans. Verschillende agenten gaven aan dat hun oorspronkelijke verslagen later zonder hun instemming waren aangepast onder druk. Het rapport bevestigt dat de hoeveelheid geamendeerde verslagen hoger lag dan eerder werd gedacht, met wijzigingen die variëren van taalfouten tot uitgebreide tekstverwijderingen.
Een eerdere beschuldiging uit 2012, dat politieagenten werden geïnstrueerd om niet over hun acties te schrijven, wordt niet bevestigd. Het onderzoek vond meer dan 8.000 dagboeken met notities, waarvan 359 gerelateerd waren aan de ramp. Er bestaat dus contradictorische bewijsvoering over die beschuldiging.
Het rapport wijst ook uit dat supporters geen gedrag vertoonden dat bijdroeg aan de ramp, en dat de bewering dat supporters dronken waren en bijvoorbeeld een politiepaard met sigaretten hadden gebrand, onhoudbaar was. Sommige vroege politiebeelden en -verslagen vertoonden wel focus op alcoholgebruik, maar de meeste bewijzen ondersteunen dat niet.
Medische en familiegegevens
De politie behandelde de overledenen op een manier die volgens het rapport gebrek aan compassie toonde en als te strikt werd ervaren. Het deed vermoeden dat wetenschapper Stefan Popper erop aandrong dat nabestaanden foto’s van de lichamen te zien kregen, terwijl documenten dat mogelijk hadden kunnen vermijden. Sommige families mochten hun geliefden niet aanraken, en er werd hen gevraagd naar alcoholgebruik en tickets.
Voor de identificatie werden de families geconfronteerd met lichaamsfoto’s, wat als onnodig pijnlijk werd beschouwd door enkele nabestaanden.
Onderzoek door andere hulpdiensten
In augustus 1989 werd de West Midlands Police (WMP) gevraagd onderzoek te doen naar het gedrag van SYP. Het rapport beschrijft dat WMP-agenten niet adequaat hebben ingegrepen toen zij merkten dat de gegevens over de ramp werden gewijzigd. Ze ondervroegen supporters over alcohol, ondanks dat er weinig bewijs was voor veel alcoholgebruik. WMP voerde ook controles uit op de juistheid van de leeftijd van de slachtoffers, waaronder 22 onder de 18 jaar, en de jongste was slechts 10 jaar oud.
Hoewel WMP de meeste getuigen op professionele wijze interviewde, beschuldigt het rapport hen ervan dat zij te weinig toezicht hielden en te weinig getuigen uit de politie van SYP hebben geïnterviewd. Er wordt tevens opgemerkt dat de investigating officers een vooringenomen visie hadden voordat ze onderzoek begonnen.
Vaststelling van schuld en het verschuiven van de verantwoordelijkheid
Het rapport stelt dat SYP geprobeerd heeft de schuld af te schuiven en bewijs van drankgebruik onder supporters te benadrukken, door bewijs dat ze bewust aanpaste en onthelde van enige onderbouwing. In tegenstelling daarmee werd de WMP niet expliciet beschuldigd, alhoewel hun onderzoek kritisch wordt gekarakteriseerd als onvoldoende en vooringenomen.
De politiefunctionarissen die in het rapport worden genoemd:
- Chief constable Peter Wright (SYP): zes beschuldigingen, onder meer voor defensief handelen en het afschuiven van schuld
- Assistant chief constable Walter Jackson (SYP): twee beschuldigingen, waaronder gebrekkige planning en het niet begeleiden van agenten gestuurd om levens te redden
- Superintendent David Duckenfield (SYP): tien beschuldigingen, onder meer voor slechte planning, onvoldoende controle en het niet adequaat reageren op de situatie
- Andere agenten en officieren worden genoemd met soortgelijke beschuldigingen rondom het niet effectief optreden, te late actie en het geven van onjuiste informaties
Conclusies
Het rapport concludeert dat de politie niet voldoende voorbereid was, slecht communiceerde en de verantwoordelijkheid niet adequaat heeft genomen voor de ramp. De beschuldigingen richten zich vooral op de wijze waarop de politie de situatie tijdens en na de tragedie afhandelde en op het verschuiven van schuld, in plaats van op daadwerkelijke daden die de ramp hadden kunnen voorkomen.



